Publication details:
The printed version of the Memoirs Vol. 1 is available for sale at the GSB (printed) or Free as PDF file. For ordering, please contact gsb@naturalsciences.be
Van Kinkempois tot Chaudfontaine is de Eifelse storing afgebakend door een aantal massieven, gevormd door devonische gesteenten, die beschouwd werden als overschuivingsklemstukken daar men, tussen deze laatste en het houiller van het massief van Herve de gehele of gedeeltelijke afwezigheid van het Dinantiaan had vastgesteld.
De auteur meent dat deze afwezigheid toe te schrijven is aan een hiaat in de sedimentatie en niet aanstoringen. Steunende op waarnemingen aan de oppervlakte, op de studie van boringen en van de ondergrondse werken, bewijst hij dat deze devonische massieven geen overschuivingsklemstukken zijn, maar wel de westelijke uitlopers van het substratum van~ het steenkolenbekken van Herve, dat naar het Oosten toe onderduikt.
In het tweede deel van dit werk bestudeert de auteur de boringen van Melen, Pepinster Il en Chertal en bewijst dat het massief van Herve, in het Noorden begrensd door de storing van Agesses-Asse, een tectonische eenheid vormt die gekenschetst is door talrijke hiaten in de sedimentatie tijdens het Dinantiaan en het Namuriaan en vindt hierin een argument om te bewijzen dat dit massief overgeschoven is op een verborgen autochtone synclinale van het Houiller, waarvan de as zich tussen Melen en Pepinster moet situeren.
De Kinkempois à Chaudfontaine, la Faille Eifelienne est jalonnée par plusieurs massifs constitués par des roches dévoniennes et qui étaient considérés comme des lambeaux de poussée car, entre eux et le Houiller du massif de Herve, on avait constaté l’absence totale ou partielle du Dinantien. L’auteur admet que cette absence est due à une lacune de sédimentation et non à des failles et, en se basant sur des observations de surface, sur l’étude des sondages et des travaux souterrains, démontre que ces massifs dévoniens ne sont pas des lambeaux de poussée mais constituent la terminaison occidentale du substratum du bassin houiller de Herve s’ennoyant vers l’Est.
Dans la seconde partie de ce travail l’auteur étudie les sondages de Melen, Pepinster II et Chertal et démontre que le massif de Herve, limité au Nord par la faille des Aguesses-Asse, est une unité tectonique caractérisée par d’importantes lacunes de sédimentation pendant le Dinantien et le Namurien et .il en tire argument pour démontrer que ce massif est charrié sur un synclinal houiller autochtone caché à nos yeux et dont l’axe doit se situer entre Melen et Pepinster.